Benchmarken is goed, zelfsturing is beter
Er zijn benchmarks en standaarden te over. Voor gemeentelijke organisaties zijn dit zoal:
- Benchmark gemeentelijk groen van Wageningen University & Research (WUR) waarbij het gaat om de hoeveelheid openbaar groen in gemeenten en hoeveel het beheer daarvan kost;
- Competitie Entente Florale georganiseerd door De Vitale Groene Stad waarbij de kwaliteit van het openbaar groen en het groenbeheer van een aantal gemeenten onderling wordt bekeken en beoordeeld;
- De Participatiemonitor, een initiatief van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten waar aanpak en resultaten van participatie onderling kunnen worden vergeleken;
- Kwaliteitscatalogus en kostenkengetallen Openbare Ruimte van CROW waarmee getracht wordt de onderhoudskwaliteit van de openbare ruimte te standaardiseren;
- Waarstaatjegemeente.nl van VNG Realisatie die een zeer ruime diversiteit aan lokale cijfers van alle Nederlandse gemeenten bevat o.a. over leefklimaat, openbare orde & veiligheid en energie & klimaat.
Eigen kracht en identiteit voorop
Het is interessant om eens te struinen door de verschillende benchmarks, standaarden en vergelijkingen en uw eigen organisatie te spiegelen aan deze cijfers. In dit artikel willen we een lans breken voor het zelfstandig en op eigen kracht nadenken over en vaststellen van gemeente-specifieke criteria voor de omgevingskwaliteit. Alleen omdat het vrijwel ondenkbaar is om in – bijvoorbeeld – de gemeente Amsterdam een volledig overlastvrije buitenruimte na te streven wil dat immers toch nog niet zeggen dat – bijvoorbeeld – de gemeente Bronckhorst dat niet zou moeten willen? Nadenken over welke omgevingskwaliteitscriteria u in uw eigen gemeente belangrijk vindt, is trouwens een interessante oefening in de integrale benadering van de fysieke buitenruimte in het kader van de invoering van de Omgevingswet!
Grip op omgevingskwaliteit
Grip krijgen op omgevingskwaliteit; hoe doet u dat dan? Omgevingskwaliteit omvat talloze aspecten. Daarom is het belangrijk om over alle disciplines en afdelingen heen te kijken en omgevingskwaliteit integraal te benaderen. Het al eerdergenoemde kwaliteitscriterium ‘overlastvrij’ kan immers voor het team Handhaving van de afdeling Openbare Orde & Veiligheid iets heel anders inhouden en totaal anders uitwerken dan voor het team Groen van de afdeling Beheer Openbare Ruimte. Voor team Handhaving betekent ‘overlastvrij’ onder andere ‘vrij van parkeeroverlast’ wat kan leiden tot het te gemakkelijk plaatsen van anti-parkeerpaaltjes of borden ‘Verboden te parkeren’.
Team Groen beschouwt ‘overlastvrij’ onder andere als ‘vrij van ziekten, plagen en overlast-gevende soorten’. Consequenties van deze laatste zienswijze kunnen zijn dat er vreemde doosjes in lindebomen worden gehangen (met larven van lieveheersbeestjes om luizen te bestrijden), de door bewoners vaak prachtig gevonden reuzenbereklauw rigoureus wordt gemaaid en bepaalde cultivars van de kastanjeboom uit het straatbeeld dreigen te verdwijnen.
Omgevingswet: gebruik(er) centraal
Naast de interne integrale benadering van omgevingskwaliteit raden wij u ook aan om bewoners (en ondernemers en wellicht vertegenwoordigers van bezoekersgroepen) vroegtijdig te betrekken bij het bepalen van uw eigen gemeentelijke definitie van omgevingskwaliteit. In de geest van de Omgevingswet staan immers de behoeften en belangen van de gebruiker van de openbare ruimte centraal! Om nog even te blijven bij het kwaliteitscriterium ‘overlastvrij’: dit betekent voor bewoners bijvoorbeeld ‘afwezigheid van hangjongeren en herrie’ en vooral ook ‘geen hondenpoep op de stoep!’ Al met al is het dus een hele uitdaging om te komen tot een gezamenlijk gedragen definitie voor omgevingskwaliteit. Maar de moeite waard want het is niet ondenkbaar dat u aan het einde van zo’n denkproces allemaal dezelfde taal spreekt en elkaar dus beter begrijpt.
Realistische collegeprogramma’s
Veel gemeenten hebben de afgelopen perioden in hun collegeprogramma’s al criteria voor omgevingskwaliteit opgenomen en hopelijk gebeurt dat ook weer na gemeenteraadsverkiezingen van afgelopen woensdag 21 maart. ‘Duurzaam’ en ‘Veilig’ zijn hierbij veel gekozen kwaliteitscriteria en ook ‘Leefbaar’ komen we vaak tegen. Op het globale en strategische niveau van een collegeprogramma is dit prima. Om echt werk te kunnen maken van omgevingskwaliteit is het echter onontbeerlijk om deze begrippen vervolgens met diverse betrokkenen verder uiteen te rafelen (wat bedoelen we nu precies met duurzaam?) en in te kleuren naar stadsdeel, dorp, wijk of buurt (is veiligheid overal even urgent?). Hoe realistisch en haalbaar is het voor bijvoorbeeld de gemeente Súdwest-Fryslân om in al hun 75 kernen bijvoorbeeld het kwaliteitscriterium ‘bereikbaar’ of het kwaliteitscriterium ‘schoon’ als even belangrijk of urgent te bestempelen? Kortom: denk na en leg vast welke kwaliteiten waar belangrijk èn urgent zijn. En ook welke kwaliteitscriteria prevaleren.
Zelfsturing en participatie met een duidelijke bestemming
Veel gemeenten stappen over naar zogeheten ‘zelfsturende teams’. Dat is tevens een goed moment en goede reden om de hiervoor bedoelde ‘inkleuringsexercitie’ te doen. De diverse teams hebben immers een duidelijke bestemming nodig waar ze naar toe kunnen sturen. Is deze bestemming ‘Groene en duurzame wijken‘ dan vraagt dit andere keuzes (een andere route, misschien een omweg) dan wanneer de bestemming luidt: ‘Levensloopbestendige wijken’ of ‘Cultuurhistorische wijken’. Een duidelijke en gedragen bestemming biedt voor zelfsturende teams ook voldoende handvatten om een particulier initiatief te beoordelen. Het aanleggen van een door bewoners geopperde jeu de boules-baan in de cultuurhistorische wijk ligt immers minder voor de hand dan in de levensloopbestendige woonwijk. In samenspraak met betrokkenen kunnen steeds passende oplossingen worden gezocht. Ons punt is: Laat u niet compleet verrassen en praat nu al met zoveel mogelijk partijen over omgevingskwaliteit en over samenwerken.
Gemeenteraadsverkiezingen-proof
In de praktijk zien wij dat vier jaar een te korte periode is om een programma voor het optimaliseren van omgevingskwaliteit te voltooien. We adviseren daarom om een definitie te ontwikkelen met een lange houdbaarheidsdatum: eentje die ‘gemeenteraadsverkiezingen-proof’ is zodat er na een collegewissel wel accenten (meer of minder nadruk op één of meer criteria uit de definitie van omgevingskwaliteit) kunnen worden verschoven maar niet de volledige definitie bij het figuurlijke grofvuil hoeft te worden gezet. Over duurzaamheid gesproken …
Eigen standaard
Concluderend: Werken met benchmarks biedt absoluut meerwaarde, maar zorg dat u ook uw eigen ‘standaard’ voor omgevingskwaliteit maakt. U doet hiermee recht aan uw eigen geschiedenis en situatie en de eigenheid van uw inwoners en bedrijfsleven!
NB Bovenstaand artikel is in iets gewijzigde vorm verschenen in vakblad Groen, maart 2018. De pdf kunt u hier downloaden: VakbladGroen-artikel-benchmarken.pdf .
Over Karin Jansen
Karin Jansen is directeur van het Instituut voor Omgevingskwaliteit en (senior) adviseur / projectleider bij Eco Consult – Groen, Monitoring & Management BV, één van de samenwerkingspartners binnen het Instituut voor Omgevingskwaliteit.
Karin over zichzelf: Mijn passie is om mijn steentje bij te dragen aan een groene, duurzame, leefbare en veilige wereld. Dat doe ik privé door bewuste keuzes te maken in wat ik wel of niet doe, koop en eet. En in mijn werk door altijd op zoek te gaan naar hoe het beter zou kunnen, zowel inhoudelijk als organisatorisch. Dat lukt meestal door het gebruik van een ruimte centraal te zetten (en dat is overigens niet altijd de mens). Ik vind het leuk om over mijn passie c.q. vak te vertellen en hopelijk help ik daarmee mensen om ook het beste uit zichzelf te halen als het gaat om het realiseren van een toekomstbestendige en mooiere wereld.
0 reacties